-
1 Arbeiter
Arbeiter〈m.; Arbeiters, Arbeiter〉♦voorbeelden:1 ein gelernter, ungelernter Arbeiter • een geschoold, ongeschoold arbeider -
2 manoeuvre
manoeuvre [maanuvr]I 〈m.〉II 〈v.〉1 (be)handeling ⇒ bediening, (het) sturen, (hand)greep♦voorbeelden:faire des manoeuvres • manoeuvrerendéjouer les manoeuvres de qn. • iemands streken verijdelen→ champmanoeuvres dormantes • vast want1. m 2. f1) manoeuvre2) behandeling, bediening, besturing3. manoeuvresf plwant, touwwerk -
3 roustabout
n. werker voor het zwarte werkroustabout -
4 manoeuvre-balai
-
5 Hilfsarbeiter
-
6 unskilled
adj. ongeschoold, zonder beroep[ unskild]♦voorbeelden:
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский